STEPHEN HELLER: op. 119, 32 PRÄLUDIEN FÜR LILI (1867)

STEPHEN HELLER: op. 119, 32 PRÄLUDIEN FÜR LILI (1867)

Beschrijving: 32 korte tot zeer korte stukjes zonder titel.
De volgorde is naar toonsoort, de kwintencirkel langs (groot & klein); eerst de kruisen, vanaf nr. 16 de mollen.

Moeilijkheid: merendeels 4/10

Verkrijgbaarheid: wordt niet meer gedrukt (voor zover ik weet)! Antiquarisch nog redelijk goed te vinden.

Hellerartikel

Stephen Heller (1813-1888), geboren in Budapest, en na een traumatische periode als rondreizend wonderkind in 1830 in Augsburg gestrand, woonde vanaf 1838 in Parijs. Bevriend met beroemdheden als Schumann, Berlioz, Chopin en Liszt, leefde hij, steeds meer afzijdig van alle modieuze drukte, voor de muziek, zijn geliefde boeken, en veel te veel sigaren. Vanaf 1871 werd hij langzaam maar zeker blind. Van zijn 158 opusnummers (allemaal voor piano!) worden er nog maar een stuk of zes gedrukt. En dat is doodjammer!

In 1911 schrijft Rudolf Schütz over opus 119: Es wird in der gesamten ungeheueren Klavierliteratur nicht leicht ein Werk nachzuweisen sein, daß bei so mäßigen Ansprüchen an die Technik des Spielers einen so reichen Inhalt mit großem Wohllaut in kleinsten aber immer interessanten anmutigen Formen zum Ausdruck bringt. (…) Spiele selbst und empfinde!

(er is in de enorme verzamelde pianoliteratuur niet gemakkelijk een werk aan te wijzen, dat, met zo geringe eisen aan de techniek van de speler, met grote welluidendheid zo’n rijke inhoud tot uitdrukking brengt in de kleinste, maar altijd interessante en bekoorlijke vormen. (…) Speel zelf en ontdek het!)

…en dat geldt nog steeds in het alsmaar ungeheuerer labyrint van de pianomuziek. Helder als water klatert het ene stukje over het andere heen, sommige slechts twee regels kort, maar altijd sfeervol, contrastrijk, precies en liefdevol, en vaak verrassend grillig. Veel stukjes praten, of beelden een korte dramatische scène uit. Andere zingen een oud lied, of een eenzame melodie, of een onbezorgd wandeldeuntje waar de wind doorheen waait. Je hoort het, en het is alweer voorbij. Heller, stads-, kamerbewoner, kluizenaar: veel heeft natuurlijk met de natuur te maken, een glinsterende natuur die nooit echt bestaan heeft, behalve gedurende korte momenten, of in romantische verhalen, gedichten en schilderijen. En in films, geshopte foto’s, toeristenbrochures en mythische games, kortom in de hoofden van ons, dromende stedelingen, want we herkennen hem.

En het is Duitse muziek, en Duitse natuur. Niet verwonderlijk voor een levenslange bewonderaar van Schumann. Heller correspondeert al vanaf 1835 met hem, en schrijft voor het door Schumann opgerichte Nieuwe Tijdschrift voor Muziek. Schumann bespreekt daar bovendien zeven van Hellers opusnummers, noemt hem een echte romanticus, een kunstenaarsnatuur, en zegt dat ze veel gemeen hebben.

Natuurlijk zijn er verschillen. Heller bestrijkt een veel beperkter terrein. Hij schrijft zijn hele leven lang alleen voor de piano, en voelt zich duidelijk het meeste thuis in de kleinere, de kleinste vormen. Zijn muziek, hoe alert en vindingrijk ook, is nooit streng of doorwrocht meerstemmig, nooit massief en overweldigend, maar blijft in wezen altijd naïef en direct; ingeving, melodie, harmonie. En klank! Daarin lijkt hij een beetje op Schubert. En heeft hij, via zelden begane paadjes achterlangs, misschien wel meer invloed dan wij weten op de Franse muziek van na zijn dood. Maar daarover een andere keer meer.