EGON WELLESZ: op. 21, IDYLLEN, Fünf Klavierstücke zu Gedichten von Stefan George (1917)

Beschrijving: 4 korte stukken en 1 wat langer, met als motto vijf fragmenten van Stefan George.

Tekstbronnen: De gedichten: Gartenfrühlinge, Taggesang, Morgenschauer,
Die Gärten schließen, Blaue Stunde.

Moeilijkheid: ongeveer 6/10, het laatste stuk 8/10

Verkrijgbaarheid: Zo te zien op aanvraag nog verkrijgbaar bij Universal Edition.

 

welleszartikel

Egon Wellesz (1885-1974), zoon van een welvarende Weense familie, behoorde in 1905 samen met zijn goede vriend Anton Webern, en met Alban Berg, tot de allereerste privéleerlingen van Arnold Schönberg, en daarmee tot de beroemde kring rond deze componist. In 1908 studeerde hij ook af als musicoloog. Hij zou een groot, veelzijdig oeuvre componeren: 112 opusnummers; pianomuziek, liederen, 3 balletten, 6 opera’s, 9 symfonieën, 9 strijkkwartetten, en veel grote stukken voor solozang, koor en orkest. In 1938 zou hij naar Engeland emigreren.

Maar we zijn in 1917. Schönberg en Webern schrijven al sinds 1908 “pantonaal”. Wellesz zelf heeft al best wat gecomponeerd; orkestwerken, liederen, pianomuziek, een ballet, en, zojuist, een tweede strijkkwartet. En het is oorlog. Het blijft wellicht onmogelijk om ons voor te stellen wat dat betekende. Schönberg was wegens asthma en een aantal andere aandoeningen, na een klein jaar militaire opleiding en herstel in het ziekenhuis, met veel moeite in 1916 ontslagen. Webern was tot 1917 in opleiding, maar hoefde niet naar het front. In Wenen was nauwelijks voedsel of brandstof te krijgen. Als gevolg van een vroegere operatie was Wellesz gelukkig ongeschikt bevonden voor militaire dienst. Zo bleef hij universitair docent en deed musicologisch onderzoek. Hij had al eerder gepubliceerd over de Venetiaanse opera, het Gregoriaans, Byzantijnse muziek, en bijvoorbeeld over de nieuwste ontwikkelingen in de Franse muziek.

De 5 Idyllen opus 21 zijn opmerkelijk Frans en lyrisch van aard. Wellesz heeft al extremer geschreven. Het lijkt ook niet het moment voor deze tintelende, klaterende natuurlyriek, die beslist van Debussy gehoord heeft, maar soms scherper klinkt, en dan weer diffuser. Of juist wel, bij nader inzien…
Het is muziek uit een grenzeloze luchtwereld. Maar ook uit een overgangstijd, waarin, na het ontdekken van ongekende nieuwe mogelijkheden, een korte tijd lang alles naast elkaar kan bestaan, om elkaar draait en in elkaar overvloeit: reine diatoniek, kwartenaccoorden, aangevulde pentatoniek, bitonale diatoniek, van die typische pianogrepen (bijv. de duim wit, de rest zwart), geurige, “dikke” ruisklanken, scherpere atonale meerstemmigheid, en zo voort. Lekkere overdaad! Alles wel bijeengehouden door een sterk gevoel voor harmonische spanning, ook tussen vaak uitdagend “ongelijksoortige gebieden”.
Maar ook door het alsmaar terugkeren van dezelfde intervallen; secundes, tertsen, kwarten, en veel baskwinten, waardoor lijnen en harmonieën bijna altijd bekend lijken. Dat is dan misschien ook een minpuntje. Het melodisch materiaal klinkt af en toe wat vlak, hoe improviserend en natuurlijk het zich ook geeft: vaak wachtend, overgaand in zwenkende onregelmatige ostinatomotieven, of verre signalen, en dan weer vol opzwiepend. Want echt; alles bij elkaar is dit goed klinkende en verrassend atmosferische muziek.
Muziek van vóór een nieuw systeem: niet belerend, maar overal vrij heen waaiend.

Voor meer informatie over de componist: kijk op de mooie, informatieve website van het
Egon-Wellesz-Fonds (zie: LINKS).