XI.

en staat er een te ronken pronken
denk je dan het stinkt naar ernst naar
innerlijke schroei dat kunnen ze
trekken ergens een aandrijfwieltje
even uit het lood

nu houdt het op begint weer
rond te krabbelen op zoek
naar rem om niet
in een keer af te draaien

denk je dat doen ze
allemaal expres maar dat is
nooit bewezen: elk min of meer
intact geopend binnenwerk

toont een functioneel machientje
of wat daar nog van over is

een simpel aandrijfmechaniek
maar trap er een kapot

krats! en er springt een kleintje uit
dat toch redelijk geordend

tzik tzik wegvliegt

XII.

gelukkig golft het heen en weer
feest ziekte dagenlang
en ’s nachts houdt het niet op
over straten spoorlijnen verlaten
industrieterreinen

gelukkig zitten we binnen
heeft geen er nog bedacht om
zich wat op te draaien simpelweg
dwars door het glas te springen

honderden duizenden vlak na
de heetste dagen van het jaar
en we zitten hele dagen binnen
met de gordijnen dicht

verder is het allemaal niet zo erg
want ze maken zo’n lawaai
dat je de televisie aan zou kunnen zetten
als je wat zou horen

in de diepe stiltes tussendoor
rijden maar weinig auto’s
van die oude omslachtig
glimmende modellen

XIII. (VOORLOPIG) EPILOOG

waar zijn ze gebleven ook al weer
dat ze wegreden roestig
weerhaakjes krijsend langs stoepranden
het opgewonden tikken steeds
zeldzamer
wij weer rustig
praten over niks
door winkelstraten zonder
voortdurend

dagen maandenlang vanzelf
verliepen zonder
ontladende drang te moeten
denken telkens achter
de volgende hoek om zonder
ergernis zoals dat altijd
knisterde

alles verkouden alles opgeruimd
lege kamer met een stoel
een bank een televisie hard licht
in de hoeken hangt

dat is dan dat weer
de vervormingen de bulten
op de scherpe stammen van de bomen