MANUEL BLANCAFORT de ROSSELLÓ: CHEMINS (CAMINS) (1920-1923)

Beschrijving : Vier korte stukken van verschillende lengte :

1. Chemin du solitaire (Camí del solitari)
2. Chemin de fête sans joie (Camí de festa sens alegria)
3. Chemin de la dernière rencontre (Camí del darrer encontre)
4. Chemin sur la colline (Camí damunt del turó)

Moeilijkheid : Ongeveer 6/10

Verkrijgbaarheid : Tegenwoordig bij Éditions Salabert.

 

BlancafortMompouartikel

Soms moet je gewoon kijken: symbolische, mystieke titels in het Frans en Catalaans,
en een opdracht: a l’amic Frederic Mompou. En de muzikale overeenkomsten.

Manuel Blancafort de Rosselló (1897-1987), hoewel hij zijn eerste muzieklessen van zijn vader kreeg, en later harmonieles had van Lamote de Grignon, is eigenlijk de onbekende jongere broer van Frederic Mompou. Die spoorde hem aan door te gaan met componeren tijdens hun lange gezamenlijke verblijven in het familiekuuroord Balneario Blancafort in La Garriga, bij Barcelona. Ze zijn levenslange vrienden gebleven.

Manuel Blancafort werkte als jongeman in de fabriek voor pianolarollen van zijn vader, en reisde daarvoor de hele wereld over, begon later een fabriek voor schoonheidsproducten (“Perfumes Blancaflor”), een kosmetikalaboratorium, werkte voor een verzekeringsmaatschappij, en voor de uitgeverij Ariel. Dit om een gezin van uiteindelijk elf kinderen te onderhouden. En ondertussen componeerde hij, liefhebber van stilte en afzondering, en was nauw betrokken bij het muzikale leven in Catalonië…

En je kunt je ogen sluiten en het landschap er zo bij verzinnen – en je flink belachelijk maken, als de tijden veranderen, of er komt informatie beschikbaar. Dat gaan we dan ook meteen maar doen. De tijden zijn allang veranderd.

1. Weg van de kluizenaar

Pianissimo, murmuré: het komt in lagen, in dit geval drie, wijd uiteen klinkend. Een eentonig voortgaande lijn die onregelmatig langs dezelfde paar tonen dwaalt, een horizon? Een steile, lege dieptefiguur eronder. En daar boven overheen een simpele, stijgende en dalende melodie die maar niet lijkt te weten waarheen, telkens eindigend op een enkele trage pralltriller, wat hoger, wat lager. Het stokt.

Dan een soort onhandige dans, telkens enkele stappen van lege stapelkwinten, wat korter, wat langer, herinnering waarschijnlijk aan vrolijkheid (deze indirectheid duidelijk hoorbaar). Het klinkt als een droog, rotsachtig landschap waar telkens even flarden betekenis verschijnen, in schijnbaar toevallige, hoekige sprongen, eindigend in een uitbarsting van…ja, van spijt?

Nee, genoeg nu. Dit is niet het hele stuk, en de andere drie zijn even zonlichtscherp en beeldend. De muzikale middelen: wijde, onafgesloten samenklanken, of juist dicht, en wringend, alsof elke samenklank opnieuw verzonnen, geproefd wordt. Zoekende, aarzelende melodieën, koppige ritmes, stilstand, plotselinge beweging, harde contrasten, en het telkens als bij toeval ontstaan van tussenlagen, tegenstemmen. En toch blijft het altijd zacht klinken, melancholisch.

Deze muziek wil zichzelf van de bodem af opnieuw horen, om te zoeken naar de ongehinderde uitdrukking van haar droomheldere woordenloze beelden. Het is geen gezelschapsmuziek, het is voor ieder van ons afzonderlijk, voor de dromer in de stille, afgesloten wereld van onze eenzame uren.

Spelen!